Lunchtijd in het restaurant van het Tweede Kamergebouw. NOS-redacteur Ron Fresen, die net verslag heeft gedaan van de nieuwe partij van Hero Brinkman, schuift aan. Hapt in zijn broodje rookvlees, met een schuin oog op collega Dominique van der Heyde: ‘Mooi pak heb je aan.’ Het is lichtgrijs, nieuw, speciaal voor de zomer. Ze staat bekend om de strakke pakken, de kragen – bijna wekelijks krijgt ze er mails over, doorgestuurd door de publieksservice van de NOS. Vrouwen die willen weten waar ze die ene bloes vandaan had, gisteren in het Journaal. Thuis, aan tafel in Amsterdam-Zuid: ‘Op straat word ik ook regelmatig aangesproken, door wat oudere vrouwen. Van het weekend nog, op het VVD- congres. “Je doet het goed hoor, ga zo door.”’ Steekt haar duim op. ‘Ik weet niet precies wat het is – jonge vrouwen spreken me niet zo vaak aan. Misschien kijken die ook niet. Maar vrouwen van een bepaalde leeftijd wél.’ Alsof ze een van hen zien, op televisie.
Ze groeide op in Arnhem, als kind van een half Deense vader, chirurg, en een moeder (geboren Van Erven Dorens – familie, inderdaad) die liefst actrice was geworden als de tijden anders waren geweest. Dominique, de middelste van vijf kinderen, ging politicologie studeren aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Op haar 32ste belandde ze bij de NOS, aanvankelijk op de buitenlandredactie, zes jaar later in het Haagse, net na de moord op Pim Fortuyn. Als Bram Schilham in het najaar van 2009 het Binnenhof verlaat, volgt zij hem op als politiek duider van het Journaal. Om ons uit te leggen wat er áchter de woorden van de politici zit. De crux daarbij is, legt ze uit, dat zij verder gaat dan wat de leek in de kroeg óók kan bedenken. Ze stelt er eer in geïnformeerd te zijn, dingen te weten, alles te weten.
Het is begin juni, en CDA-lijsttrekker Sybrand van Haersma Buma heeft officieel de aanval geopend op opponent en coalitiepartner Mark Rutte: de premier zegt het een, maar eenmaal in Europa doet hij iets heel anders. Van der Heyde loopt door de wandelgangen, groet, lacht, maakt praatjes. Verderop verzamelt het journaille zich voor de plenaire zaal van de Tweede Kamer – het is dinsdag, het moment in de week dat alle Kamerleden aanwezig zijn. De politici druppelen maar langzaam binnen, de journalisten vervelen zich. Van der Heyde babbelt wat met de voorlichters, vraagt Kamerlid Carola Schouten (ChristenUnie), gehuld in bloemetjespak, wat zij nu denkt van de laatste CPB-berekeningen. Een oploopje ontstaat – VVD- fractievoorzitter Stef Blok is net van de roltrap gekomen. ‘Even luisteren.’ Keert terug. ‘Nou, die zegt dus niks.’ Iets later: ‘Oeh, Buma!’ Het groepje journalisten verplaatst zich. Van der Heyde loopt mee, zonder camera, en dat is ook de bedoeling: een camera werkt helemaal niet, vindt ze, je moet met de politici práten, off the record. En dat betekent niet, benadrukt ze later, dat ze dan onder één hoedje met hen speelt. Nee, juist door die informatie off the record weet zij wat er aan de hand is. ‘Dat Buma een campagnestrategie bezigt, kun je ook wel in de kroeg bedenken. De vraag is of hij écht gefrustreerd is door Rutte.’ Het antwoord blijkt die avond in het Journaal. Het CDA voelt oprechte irritatie over Rutte, aldus Van der Heyde in antwoord op presentator Rob Trip.
Later: ‘Rutte heeft met alle fractieleiders koffiegedronken, broodjes gegeten. Ook met Roemer (SP – red.). Die twee hebben afgesproken zich als de enige premierskandidaten op de achtergrond te houden. Vandaar dat Stef Blok nu het woord voert, terwijl de kritiek toch echt op Rutte gericht is.’
Het lijkt me best frustrerend in je werk dat Rutte zich zo onbereikbaar houdt. ‘Wij moeten daar niet intrappen. We moeten het de kijker uitleggen: dit is hoe het werkt. En je merkt nu al: Wilders en Pechtold zullen Rutte daar niet mee laten wegkomen. Die eisen zijn aandacht op.’
Heeft Rutte een slechte deal gesloten tijdens het Kunduzakkoord? ‘Een heel slechte deal. Het enige wat er voor de VVD nog voor te zeggen is, is dat er een deal lígt. Maar electoraal gezien is het rampzalig – de VVD zit nu met de zonnepanelen van GroenLinks, belastingverhogingen, noem maar op. Rutte neemt aan zo min mogelijk debatten deel, want anders kan men hem daarop aanspreken. Ik hoor Pechtold al: “Maar meneer Rutte, u stáát toch wel voor uw handtekening?” En Wilders noemt de VVD al de partij voor de lastenverzwaringen. De vraag is of en wanneer dat bij de kiezers zal doordringen.’
Je bent getrouwd met een vrouw. Heb je er nooit moeite mee gehad om iemand als Kees van der Staaij van de SGP te interviewen, die de weigerambtenaar wil handhaven?
‘Als ik iemand interview, probeer ik me altijd zo neutraal mogelijk op te stellen. Ik mag ook inhoudelijk geen mening hebben, en eerlijk: die heb ik heel vaak ook niet. Maar dit was anders. Ik stel me dan voor dat ik met Annet bij het loket zou komen, vrolijk, want we gaan trouwen, en dat zo’n ambtenaar je dan aankijkt en zegt: “Ah, nee. Ik haal even een collega.” Dat roept bij mij een gevoel op waarvan ik niet snap dat het niet meer mensen heeft geraakt. Ik vind niet dat die ambtenaren ontslagen moeten worden, ze moeten gewoon wat anders gaan doen. Of de wet volgen. Ik respecteer iedereen om hun geloof, maar dat geeft hun niet het recht mij te discrimineren.’ Grijnst. ‘En verder ben ik natuurlijk volledig neutraal.’
Je bent sinds dit kabinet officieel de duider van het Journaal. Hoe kwam je op deze plek terecht?
‘Op een bepaald moment vond men het handig dat er een vervanger zou zijn voor Bram Schilham op de dagen dat hij er niet was. En dat ik dat zou gaan doen. En toen hij vertrok, ben ik het vast gaan doen.’ Het lijkt me best een gewilde plek. ‘Weet je wat het is: als je de tweede man bent, moet je oppassen dat je niet wordt overgeslagen. Dus toen deze baan vrij kwam, heb ik gesprekken gevoerd met allerlei mensen, een lobby opgezet – ja, je zit in de politiek of niet – bij mijn chef, bij collega’s in Hilversum. Of ze af toe wilden uitspreken dat ik het moest worden. Als je zoiets wilt bereiken, kun je niet naïef zijn. Het klinkt misschien pedant, maar ik vond dat ik de beste gegadigde was. Dus heb ik hard geknokt. En als ik het niet was geworden, was ik wat anders gaan doen. Niet dat ik daarmee gedreigd heb, maar ik wil me blijven ontwikkelen. Ik wil iets doen waar mijn bloed sneller van stroomt.’
Terwijl ze eigenlijk actrice had willen worden. Een bohémienleven, op een zolderkamer een beetje toneelstukken maken, interessante mensen ontmoeten. ‘Zo denk je op je 17de dat het is, daar droom je van.’ Ze toonde een enorme toewijding – twee dagen per week waren er audities op de Toneelschool, waarbij steeds mensen afvielen, maar zij niet. Na zes maanden kreeg ze, op de valreep, te horen dat ze toch niet werd aangenomen. Ja, ze had een leuke stem, zo luidde het verdict. Ze kon mooi zingen. Of ze daar niet eens iets mee kon doen?
Was je boos?
‘Ja, ik was woedend. En teleurgesteld. Probleem was dat ik werkelijk geen enkel idee had wat ik dán moest doen. Na een paar maanden kwam ik uit op politicologie – dan had ik in elk geval een brede basis.’ Eenmaal afgestudeerd maakte ze, zoals ze het zelf noemt, een ‘omweg’. Jaren van baantjes, bij Gall & Gall, bij de Sociale Verzekeringsbank, ambtenarenwerk. ‘Het was in die tijd voor een afgestudeerd politicoloog moeilijk om aan werk te komen. Jaargenoten die binnen drie jaar klaar waren, hadden het al lastig – en ik had veel langer gestudeerd, was druk geweest met feesten, met toneelmaken. Dus toen ik er eindelijk ook aan moest geloven, zwaaiden de deuren niet automatisch voor me open. Maar ik wist ook gewoon echt niet wat ik wilde.’
Heb je nu, achteraf, een verklaring voor die periode? ‘Ik denk dat ik gewoon heel erg van mijn apropos was. Dat ik niet wist wat de maatschappij van me verwachtte. En gaandeweg werd dat ook moeilijker. Daar bij die Sociale Verzekeringsbank zat ik dossiers door te ploeteren en dacht: dit is het dus, mijn leven. Dat deed geen wonderen voor mijn zelfvertrouwen. Ik heb mezelf echt een schop onder de kont moeten geven om een andere kant op te durven. Mijn vader had het liefst gezien dat ik ook was gepromoveerd, maar ik had al zo lang over mijn scriptie gedaan dat daar geen sprake van kon zijn. En mijn moeder had vroeger veel geacteerd, die had graag gezien dat ik die kant op was gegaan. Ik werd dus ook wel een beetje, eh, ja, door hen getypecast. Van mij werd ook meer verwacht dan van mijn zussen en broertjes.’
Wat voor man was je vader? ‘Eigenlijk een ontzettend lieve familyman. Een praatjesmaker. Hij kon ook wel streng zijn, maar hij zei niet: jij moet ook medicijnen gaan studeren. Want dan moest ik elke dag om zes uur opstaan, dat vond hij zelf al verschrikkelijk, dus dat hoefde ik niet te doen. Maar hij had wel heel sterk het idee: jij bent slim, dus jij moet studeren. Ik heb er uiteindelijk lang over gedaan om mijn eigen weg te vinden. Maar nu ik hem gevonden heb, ga ik ook door. Daarom heb ik ook zo hard geknokt voor deze baan.’ Het was dankzij een goede vriendin dat ze in 1996 bij de NOS belandde. Op proef, drie maanden. Ze mocht blijven. Niet lang daarna brak ‘het rampjaar’ uit, zoals ze het noemt. Haar broertje Niels leed al sinds zijn geboorte aan een vrij ernstige vorm van scoliose – een ruggewervelvergroeiing. Ze had zich er tot dan toe nooit écht zorgen om gemaakt: ‘Er was het een en ander mis met zijn organen, ja, dat wisten wij natuurlijk. En hij was geopereerd aan zijn rug. Maar hij sloeg ons allemaal van de tennisbaan, hij golfde, hij rookte niet en wij dachten: hij gaat ons allemaal overleven. Drinken deed hij wel, met zijn neef en beste vriend Beau van Erven Dorens. Misschien leefde hij achteraf bezien toch te wild. Op zijn 28ste kreeg hij een longontsteking. En daaraan is hij gestorven, zijn gestel was toch te zwak. Een totale ramp was het, voor de hele familie. Het is ondenkbaar dat je broertje overlijdt.’
Hoe ben je toen toch doorgegaan? ‘Tja. Je móét door. Het erge was: in datzelfde jaar, niet eens zo lang na het overlijden van Niels, kreeg mijn moeder kanker. Een jaar later overleed ze. Een complete ramptijd, dat was het. In beide gevallen heb ik drie weken enorm gerouwd. En in beide gevallen hielp het me dat ik leuk werk had. Ik had me geen raad geweten als dat er niet geweest was, en de collega’s die ‘Je moet dóór, de doden met je meenemen – je kunt niet met ze in de put gaan zitten’ me opvingen, de baas die me ruimte gaf. Je moet dóór. Je moet de doden met je meenemen – je kunt niet met ze in die put gaan zitten.’
Wat deed het met jullie gezin? ‘Het maakte ons als familie niet per se hechter – we wáren al heel hecht. Van beide kanten, vader en moeder. We konden en kunnen het heel goed met elkaar vinden: Niels met zijn beste vriend Beau, ik met mijn nicht Eloe en andere familieleden. Er is om de paar weken of dagen wel iets: samen voetbal kijken, een barbecue.’ Grijnst. ‘We lijken wel een soort maffiafamilie.’ Als je ruzie hebt met de een krijg je het met allemaal aan de stok, bedoel je? ‘Ha, nou nee, ruzie niet. Maar als hulp nodig is, dan is die voorhanden.’ Dat bleek wel toen het zoontje van haar zus, die in een nare scheiding verwikkeld was, vermist werd. Zijn van oorsprong Pools-Canadese vader had hem meegenomen naar Polen, ondanks de rechterlijke uitspraak dat het jongetje bij zijn zusjes diende op te groeien, in Amsterdam. De clan twijfelde niet – er moest een plan gemaakt worden om hem weer terug naar Nederland te krijgen. Broers, zussen, neven, nichten: ze reisden af naar Polen en slaagden, in tweede instantie. ‘Dat was heel spannend. En heel naar, zeker voor de kinderen. Want het ging om hun vader en hij had hun niks misdaan.’ Denkt even na: ‘Soms kun je niet wachten tot alle procedures zijn doorlopen. Soms moet je gewoon wat dóén.’ Het kon niet beter aflopen dan dit, vindt ze; haar neefje zit nu op Het Amsterdams Lyceum en in de vakanties gaat hij naar Polen. Haar vrouw Annet de Jong schreef een – sterk gefictionaliseerd – boek over de kwestie: Dossier Tobias. ‘Annet kwam pas laat in mijn leven. Ze heeft mijn ouders niet meer gekend, helaas, zelfs mijn vader niet, die overleed in 2004. Dat vind ik heel, heel jammer, dat ze elkaar niet meer hebben ontmoet.’ Ik denk dat je ouders sowieso wel graag hadden gezien wat je nu doet. ‘Ja, ik denk dat ze het allebei heel erg leuk hadden gevonden. Mijn moeder omdat ik toch een beetje sta te acteren, zo voor die camera, en mijn vader omdat ik interessante dingen zeg over de politiek.’ Heb je toch nog een middenweg tussen die twee gevonden, uiteindelijk. ‘Ja, ha!’ Lacht. ‘Inderdaad.’