Misbruik binnen de RK-Kerk.

Ze werden geslagen en vernederd of jarenlang misbruikt. Al die tijd waren ze aan hun lot overgeleverd. Een half jaar na de oproep van de commissie-Deetman II aan vrouwen zich te melden, maakt Opzij de balans op: hoe zag het misbruik van vrouwen binnen de katholieke kerk eruit? ‘Het ergste was het totáál ontkennen van mijn zijn. Mensonterend.’

Ze was een jaar of 8 en plaste in haar bed. Dat was verboden op de strenge katholieke kostschool waar ze begin jaren veertig heen was gestuurd. Een non kwam naar haar toe – als ze het nog één keer zou doen, moest ze naar zolder. En hoewel ze haar onderbroek de dag erna krampachtig probeerde droog te krijgen, kon ze niet verhullen dat het toch nog een keer was gebeurd.

Doodeng vond ze het, op zolder. Het was er donker en ze was alleen. Ze zong liedjes om zichzelf af te leiden. ‘De volgende ochtend dacht ik dat het erop zat. Maar de non kwam me halen, ik moest me uitkleden en naakt op een schragentafel gaan liggen, met mijn benen over de rand. Ze begon me te slaan, met een stok, een dikke stok. Ik probeerde niet te hard te huilen. Het engste was haar grimas, die vertrokken grijns, de agressie. Na het slaan stopte ze me in een ijsbad. Tot op de dag van vandaag, ik ben 78, kan ik niet tegen koud water. Toen het klaar was, keek ze me aan en zei: dit mag je aan niemand vertellen.’

De vicieuze cirkel van in bed plassen, slaag en het ijsbad hield twee weken aan. Els ten Broeke dácht er niet aan het iemand te vertellen – het was haar verboden, en bovendien: ze zou toch niet worden geloofd.

Wilma Vogelenzang was 8 toen haar vader wegens ziekte uit beeld verdween. Haar moeder bleef in armoede over met acht kinderen, en kon wel wat hulp gebruiken. Die hulp kwam, in de vorm van een kapelaan van de pastorie verderop – toevalligerwijs een oom, hoewel ze hem tot die tijd nooit gezien had. Elk weekend stuurde haar moeder haar en haar broers en zusjes naar de pastorie. ‘Een speelparadijs, met snoep en cola, allemaal dingen die wij thuis niet kregen. Dat gefriemel namen we bijna voor lief. Het begon ermee dat hij je op schoot nam, vrij onschuldig, maar dat resulteerde in een erectie waar hij mij overheen bewoog. Hij zat met zijn handen overal, aan je borst, aan je kutje. Ik herinner me dat hij, nadat ik op schoot had gezeten, een natte plek op zijn broek had. “Ja, ik heb koffie gemorst,” zei hij. Wist ik veel, ik was 8. Het was zó ontzettend verwarrend, want door onze thuissituatie hunkerden we wél naar aandacht, we verlangden naar een aai over onze bol. Maar niet op die manier, natuurlijk.’

Er is te weinig aandacht geweest voor de verhalen van misbruik en mishandeling bij vrouwen binnen de katholieke kerk, zo luidde de conclusie na protesten van het vrouwennetwerk van slachtofferorganisatie Klokk en Tweede Kamerleden die aandacht vroegen voor het probleem. De protesten leidden tot een nieuw onderzoek van de commissie-Deetman, specifiek naar de verhalen van vrouwen. Niet alleen seksueel misbruik moest hierin aan de orde komen, ook het fysieke en mentale geweld waar honderden vrouwen slachtoffer van werden in de instellingen en internaten na de Tweede Wereldoorlog tot nu. Eind dit jaar presenteert de commissie-Deetman II haar bevindingen.

Annemie Knibbe, die zich inzet bij slachtofferorganisatie Klokk, was een van de aanjagers achter het protest. Zelf zat ze tijdens haar adolescentie op een katholiek gymnasium en zag met eigen ogen waar nonnen toe in staat waren: de strenge regels, de mentale druk die op kinderen werd uitgeoefend. De enorme media-aandacht voor het onderwerp leidde weliswaar tot een grote toename van het aantal meldingen bij de commissie-Deetman I – zoals onderzoeker Meyken Houppermans overtuigend liet zien in een wetenschappelijk artikel dat gepubliceerd werd na de presentatie van het eerste onderzoek – maar het aantal vrouwen blijft vooralsnog achter.

Knibbe: ‘Ik denk dat er van meet af aan minder aandacht was voor de verhalen van vrouwen. De hele kwestie van misbruik binnen de kerk kwam aan het rollen dankzij publicaties in NRC, maar die leken alleen over jongetjes in internaten te gaan. Ik hoorde verhalen van vrouwen die niet geneigd waren zich te melden omdat ze dachten: dit gaat niet over mij.’ De verhalen over de jongetjes, zo benadrukt ook de commissie-Deetman, doorbraken nu eenmaal het taboe op het melden van misbruik door de mannen zelf – misbruik dat tot dan toe niet op zo’n grote schaal aandacht had gekregen. De verhalen van de vrouwen bleven daarbij onderbelicht.

De verhalen van misbruik en mishandeling van vrouwen binnen de katholieke kerk zijn divers: vernedering, opsluiting en isolatie – vrouwen die verdwenen in katholieke, psychiatrische instellingen om er pas jaren later weer uit te komen -, het gedwongen afstaan van baby’s, meisjes die in tehuizen voor gevallen vrouwen belandden, ook als ze helemaal geen ‘gevallen vrouw’ waren.

Niet zelden kwamen de meisjes uit gezinnen waar het in sociaal en emotioneel opzicht mis was; gezinnen waarbij één ouder uit beeld verdween, ouders die gescheiden waren, gezinnen die vervallen waren in armoede, katholieke gezinnen met meer kinderen dan de ouders aankonden. Juist deze kinderen waren extra kwetsbaar in een tijd waarin de hulpverlening nog in de kinderschoenen stond – en de hulpverlening die er wél was, kwam vaak van de kerk.

Els ten Broeke was zo’n kind – haar ouders waren gescheiden en lieten de tien kinderen die ze hadden gekregen in meer of mindere mate aan hun lot over. De voogdes die namens de overheid toezicht had moeten houden op haar welzijn, heeft ze niet gezien. Dus toen de tweede vrouw van haar vader zwanger werd en van de kinderen uit het eerste gezin af wilde, stond weinig haar in de weg. Els werd, na de nare tijd op de kostschool, begin jaren vijftig op haar 18de naar een tehuis voor gevallen vrouwen gestuurd. Zogenaamd omdat ze met jongens in bosjes had liggen rommelen – iets waar geen sprake van was geweest.

Ze kwam terecht in ‘De Goede Herder’, een instituut met verschillende vestigingen in het land waar honderden meisjes aan het werk werden gezet. ‘Mijn eigen naam werd me meteen afgepakt, ik moest me Yvon noemen, en ik werkte in de naaizaal. De totále stilte die er heerste, het feit dat je op gezette tijden met niemand mocht praten en als je straf kreeg zelfs dagenlang niets mocht zeggen. We moesten op strozakken slapen, waardoor ik nauwelijks nachtrust kreeg. Als je ongesteld was, kreeg je één verband per dag, ook als je veel bloed verloor, om nederig te leren zijn. We kregen heel karig te eten; ‘s ochtends twee sneetjes brood met melk, ‘s middags aardappelen met groente en ‘s avonds nog een snee brood. De hoofdzuster vertelde me dat ik op een gegeven moment ‘s morgens niet meer naar de kerk hoefde – ik viel toch steeds flauw omdat ik zo zwak was. Maar een dokter erbij halen, deed ze niet. Ik begreep pas later waarom niet: dan had die gezien hoe het er écht aan toeging.’

Meisjes lijken vooralsnog vaker slachtoffer te zijn geworden van dit soort fysiek of mentaal geweld dan jongens. Dat bevestigt ook commissieleider Wim Deetman, hoewel hij er direct aan toevoegt dat nader onderzoek dit nog definitief moet uitwijzen. Een ander verschil: in het geval van seksueel misbruik waren meisjes veel vaker slachtoffer binnen een parochie – zoals Wilma Vogelenzang overkwam – doordat bijvoorbeeld de pastoor zijn kans greep, bij de kinderen thuis of in de kerk. Naar buiten treden met dát soort verhalen is nog veel moeilijker, denkt Knibbe, omdat het juist ook dorpsgenoten en soms familieleden betreft. ‘Ik ben ervan overtuigd dat er nog heel veel vrouwen rondlopen die hun verhaal niet verteld hebben. Het verschil met de mannen uit internaten is, zonder enige afbreuk aan hun verhalen te willen doen, dat zij wég zijn uit het internaat, er letterlijk uit zijn. Vrouwen wonen vaak nog in diezelfde gemeenschap en durven simpelweg hun verhaal niet te vertellen, uit schaamte en door de muur van ontkenning waar ze tegenaan lopen. In veel parochies mogen de publieke geheimen nog steeds niet benoemd en onderzocht worden.’

Ook Vogelenzang heeft die ervaring: toen zij eenmaal op de site van Klokk een oproep plaatste met haar verhaal, meldden zich nog 28 vrouwen – allemaal misbruikt door diezelfde kapelaan. ‘Maar lang niet iedereen meldt zich bij de commissie-Deetman, diegenen die dat wel doen, vormen slechts het topje van de ijsberg. Ik vrees dat de commissie dan ook de verkeerde conclusies zal trekken. Ik zou willen oproepen: meld je, alleen dán kan er nog wat mee gedaan worden. Het taboe hierover moet doorbroken worden.’

Zelf leverde ze een jarenlange bureaucratische strijd om haar klacht door de kerk erkend te krijgen – dit jaar verklaarde de klachtencommissie die uiteindelijk gegrond. Pas toen haar eigen dochters de leeftijd bereikten die zij ten tijde van het misbruik had, besefte ze ten volle wat er gebeurd was en onderkende ze de gevolgen ervan.

‘De ergste vernieling is dat je niet leert dat je een grens kan stellen als iemand aan je zit en je dat niet wilt. Hoe jong je ook bent: je voelt aan dat het niet oké is. Deze man was een man van God, en God was goed, was mij door mijn ouders bijgebracht. Dat ik het vervelend vond wat hij bij me deed, was dus eigenlijk slecht van mij, dacht ik als kind. Het was totáál verwarrend wat er gebeurde. Want thuis kregen we geen aandacht, en dat gaf deze man ons wel. Toen het misbruik stopte – ik was bijna 14 en begon geslachtsrijp te worden – was ik dan ook écht teleurgesteld; de aandacht was me opeens afgenomen. Uit kwaadheid begon ik erover te praten, en toen zeiden mijn zusjes: “O, deed hij het bij jou óók?” Pas op dat moment wist ik dat ik niet alleen was.’

Dat slachtoffers zich pas de laatste jaren in groteren getale zijn gaan melden dan voorgaande jaren, wijten deskundigen aan het simpele feit dat ze ouder worden – ze krijgen zelf kinderen, of gaan met pensioen en gaan dán over de gebeurtenissen nadenken. Dat proces beschrijft Douwe Draaisma ook in zijn boek De heimweefabriek. Pas na het 60ste levensjaar ontstaat een oververtegenwoordiging van vroege herinneringen en ook pas dan duiken in het geheugen herinneringen op van het type ‘vijftig jaar niet aan gedacht’. Knibbe ziet dat proces ook: ‘Deze slachtoffers maken de balans op van hun leven. Op zo’n moment naar buiten komen met het misbruik of geweld heeft een enorm heilzame functie.’

En hoewel Els ten Broeke vele erge dingen meemaakte nádat ze geslagen was en in een ijsbad gestopt – het is díé herinnering die haar nog steeds doet rillen. Ze leed de rest van haar leven aan de gevolgen van het mentale en fysieke geweld – ze had enorme faalangst en was ervan overtuigd dat ze niet kon leren, ook al wist ze zich op te werken tot maatschappelijk werkster.

‘Het was niet de ondervoeding die ik het ergste vond in het tehuis. Het ergste was het totáál ontkennen van mijn zijn, als individu. Er was geen enkel contact, niet met de buitenwereld, niet met de mensen binnen. Jij als persoon bestond niet, je was totaal aan je lot overgeleverd. Mensonterend. Ik dacht: als ze dit met je kunnen doen, kunnen ze alles met je doen.’

Het vrouwenonderzoek van Deetman

Eind deze maand presenteerde de commissie-Deetman de onderzoeksopzet van haar tweede onderzoek. Daaruit blijkt dat de verdeling tussen meldingen van mannelijke en vrouwelijke slachtoffers hetzelfde blijft als in het eerste onderzoek: 80 tegenover 20 procent. Een duidelijke verklaring voor dat verschil heeft Wim Deetman niet: ‘Ik ben ook huiverig om te zeggen: het is dat of dat. Ik houd me verre van speculaties. Ik heb na het eerste onderzoek al aangegeven dat ik verwacht dat er zeker nog meldingen zullen binnenkomen, maar ik verwacht niet dat die verhouding heel erg zal veranderen.’ Al uit het eerste onderzoek bleek dat enkele tienduizenden minderjarigen tussen 1945 en 2010 te maken kregen met seksueel misbruik binnen de katholieke kerk, waarvan vermoedelijk tussen tien- en twintigduizend in internaten. Er is dus, beaamt Deetman, een grote groep vrouwen die zich niet meldt bij de commissie, maar dat geldt ook voor mannen.

De namen Wilma Vogelenzang en Els ten Broeke zijn om privacyredenen gefingeerd.